Persbericht: vonnis 11 januari 2022 waarborgbeperking voor psychische aandoening
Vonnis arbeidsrechtbank Antwerpen, afdeling Mechelen, 3de kamer, 11 januari 2022
AR 20/14/A
Waarborgbeperking voor psychische aandoening is discriminatoir
Een polis ‘gewaarborgd inkomen’ die een werkgever ten gunste van zijn werknemers had afgesloten, bevatte onder meer de volgende clausule: “De prestaties voor de arbeidsongeschiktheid die voortvloeit uit psychische stoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, het chronisch vermoeidheidssyndroom en de fybromyalgie kunnen voor de gehele duur van onderhavige collectieve ziekteverzekeringsovereenkomst voor maximaal twee al dan niet opeenvolgende jaren gecumuleerd vanaf de eerste periode van arbeidsongeschiktheid worden toegekend.”
Op 5 januari 2015 werd mevrouw X arbeidsongeschikt ingevolge een depressie. In 2018 besliste de verzekeraar van haar (inmiddels ex-) werkgever geen tussenkomst ‘gewaarborgd inkomen’ meer te verlenen. De verzekeraar beriep zich daarvoor onder meer op bovenstaande clausule in de polis.
In een vonnis van 11 januari 2022 oordeelt de arbeidsrechtbank Antwerpen, afdeling Mechelen dat deze clausule discriminatoir is omdat zij een niet gerechtvaardigd onderscheid maakt tussen fysieke en psychische aandoeningen maakt. Enkel voor deze laatste categorie aandoeningen geldt immers een waarborgbeperking van twee jaar.
De rechtbank erkent dat een verzekeraar een segmentatiebeleid mag voeren. Dit houdt in dat niet elk risico op dezelfde manier gedekt moet worden. Bij het uitstippelen van een segmentatiebeleid zijn verzekeraars echter niet onbeperkt vrij. Ook verzekeraars vallen onder het toepassingsgebied van de Antidiscriminatiewet van 10 mei 2007 zodat zij geen onderscheid mogen maken wanneer dat niet objectief en redelijk gerechtvaardigd is.
Om een gemaakt onderscheid te verantwoorden, mag de verzekeraar zich dus niet zonder meer op zijn contractuele vrijheid of op de gebruiken binnen de verzekeringssector beroepen. Noch de contractvrijheid noch het gebruik primeert immers op de Antidiscriminatiewet die de openbare orde raakt.
Bij de invulling van de door deze wet verboden discriminatiegronden ‘huidige en toekomstige gezondheidstoestand’ en ‘handicap’ moet abstractie worden gemaakt van de onderliggende fysieke of psychische oorzaak waarvan de gezondheidstoestand of de handicap het gevolg is.
De rechtbank volgt dan ook niet de loutere stelling van de verzekeraar, die erop neerkomt dat hij in de polis zonder meer een onderscheid mocht maken tussen fysieke en psychische aandoeningen omdat het “om twee heel verschillende types van aandoeningen gaat”.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de verzekeraar niet aantoont dat het onderscheid tussen fysieke en psychische aandoeningen objectief en redelijk gerechtvaardigd was. De verzekeraar toonde niet aan welk legitiem doel het gemaakte onderscheid dient, noch dat het onderscheid objectief, relevant en pertinent is. Uit het dossier bleek evenmin dat het onderscheid evenredig is en aangepast aan de omvang van het risico.
Op grond van deze overwegingen besluit de rechtbank dat het onderscheid strijdig is met de Antidiscriminatiewet en dat de clausule in de polis nietig is.
Er werd hoger beroep aangetekend tegen het vonnis.
Het besproken vonnis is toegevoegd in bijlage.