Hof van beroep spreekt gynaecologe vrij voor onopzettelijke doding

20/01/2025

Het hof van beroep Gent heeft een gynaecologe vrijgesproken voor onopzettelijke doding en schuldig verzuim. Er was voor het hof onvoldoende zekerheid dat een (meer) zorgvuldig en vooruitziend optreden van de beklaagde het overlijden van haar patiënte had kunnen vermijden.

Feiten

Op 3 december 2013 overleed een vrouw uit Aalst aan de gevolgen van baarmoederhalskanker. De nabestaanden dienden een klacht in tegen de gynaecologe die de vrouw had behandeld. Volgens hen had het overlijden vermeden kunnen worden indien de gynaecologe tijdig de nodige onderzoeken had verricht. Toen de kanker werd vastgesteld, bleek die te ver uitgezaaid om nog te genezen.

Veroordeling door rechtbank van eerste aanleg Dendermonde

De gynaecologe moest zich voor de rechtbank van eerste aanleg in Dendermonde verantwoorden voor onopzettelijke doding en schuldig verzuim. Concreet zou zij niet de gepaste initiatieven hebben genomen om tot een correcte diagnose te komen, waarmee zij als gynaecologe niet de nodige zorgen bood aan een patiënt in gevaar.

De rechtbank verklaarde de gynaecologe schuldig aan onopzettelijke doding, maar sprak haar vrij voor het schuldig verzuim. Ze werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden en een boete van 1.500 euro, beiden met uitstel voor een periode van 3 jaar. Aan de verschillende burgerlijke partijen moest ze een totale materiële en morele schadevergoeding van 54.073,51 euro en een rechtsplegingvergoeding van 4.200 euro betalen.

De gynaecologe ging tegen dit vonnis in beroep.

Tussenarrest hof van beroep

In een tussenarrest van 20 november 2023 stelde het hof van beroep een college van deskundigen aan. Er werd aan dit college gevraagd om advies te verlenen rond een aantal vragen. Het college legde op 1 oktober 2024 zijn definitief verslag neer.

Beoordeling hof van beroep

Het hof hield bij de beoordeling rekening met verschillende elementen uit het strafdossier en de conclusies van het college van deskundigen:

  • Op 29 maart 2012 maakte de vrouw - nadat op 22 februari 2012 een spiraaltje was geplaatst na de geboorte van een zoontje - melding van lage rug- en buikpijn, bloedverlies, gewichtstoename en vermoeidheid. De gynaecologe deed daarop een echo, en nam een uitstrijkje en een bloedstaal. Uit het bloedonderzoek bleek een verstoorde werking van de schildklier. De nota’s van de gynaecologe maakten nergens melding van enige diagnose die wijst op baarmoederhalskanker.
  • Op 2 april 2012 belde de gynaecologe haar patiënte op. Ze verwees haar door naar de afdeling endocrinologie op basis van de verstoorde schildklier. De vrouw maakte ook effectief een afspraak bij een endocrinoloog, zoals geadviseerd door de gynaecologe.
  • De vrouw ging op 20 augustus 2012 opnieuw op consultatie omdat haar klachten bleven aanhouden. Tijdens deze consultatie op 20 augustus 2012 is in het patiëntendossier geen sprake van een uitstrijkje of van een afspraak voor een (nieuwe) PAP-test.
  • De beklaagde beweert dat zij tijdens deze consultatie van 20 augustus 2012 een inwendige echografie verrichtte waar zij een ovariële cyste zag.  Zij zou op 6 november 2012 voorgesteld hebben het spiraal te verwijderen en een (diagnostische) curettage uit te voeren (omdat ze rekening hield met andere oorzaken voor de ongemakken). De patiënte zou hierop niet ingegaan zijn. Het spiraal werd wel op 2 of 6 oktober 2012 door de gynaecologe verwijderd. Zij was toen blijkbaar nog steeds niet verontrust.
  • Op 9 november 2012 vroeg de vrouw een second opinion bij een andere gynaecoloog. Deze was meteen gealarmeerd door het uitzicht van de baarmoeder en liet de vrouw reeds op 16 november 2012 een MR-scan ondergaan. Hierop werden aanwijzingen van een tumor vastgesteld.

Conclusie

Voor het hof van beroep staat het vast dat de beklaagde na de consultatie op 29 maart 2012 onvoldoende betrokkenheid toonde met haar patiënte. Na de resultaten van het onderzoek en het uitstrijkje had de gynaecologe binnen drie tot zes maanden, of uiterlijk tijdens de consultatie van 20 augustus 2012, een (nieuwe) PAP-test moeten afnemen. De gynaecologe lichtte haar patiënte niet correct en volledig in, liet het dossier op zijn beloop en draalde manifest om de gepaste onderzoeken uit te voeren (of te laten uitvoeren) om tot een correcte diagnose te komen. Zij vertoonde hierbij een gebrek aan vooruitzicht en voorzorg.

Vrijspraak en motivering hof van beroep

Niettemin was er voor het hof geen sprake van onopzettelijke doding. Hiervoor baseerde het hof zich op volgende elementen

  • Er kan niet met voldoende zekerheid besloten worden dat een nieuwe PAP-test na 29 maart 2012 (bijv. op 20 augustus 2012), tot een correcte diagnose zou hebben geleid. Er is evenmin onvoldoende zekerheid dat er zich een welbepaald ander onderzoek opdrong dat tot een snellere en correcte diagnosestelling had geleid.
  • De vraag naar een oorzakelijk verband tussen de niet-afname van een nieuwe PAP-test en het overlijden van de vrouw kan niet concreet beantwoord worden. Het verschil in overlevingskans kan niet voldoende worden ingeschat.
  • Er is onvoldoende zekerheid dat de onzorgvuldigheid van de beklaagde – waardoor niet tijdig een gepast diagnose werd gesteld – doorslaggevend was in de ontwikkeling van het ziekteproces. Omwille van deze twijfel kan onopzettelijke doding niet worden bewezen, waardoor de vrijspraak zich opdringt.
  • Er is onvoldoende zekerheid om te besluiten dat een (meer) zorgvuldig en vooruitziend optreden van de beklaagde in de periode tussen 29 maart 2012 en 9 november 2012 het overlijden van de vrouw had kunnen vermijden.

Er was voor het hof ook geen sprake van schuldig verzuim. Er is namelijk onvoldoende zekerheid dat de beklaagde wist dat :

  • haar patiënt in ernstig gevaar verkeerde
  • besmet was met het HPV-virus
  • er kwaadaardige of tumorcellen aanwezig waren in de baarmoeder
  • er sprake was van (indiciën van) baarmoederhalskanker