Hof van beroep bevestigt veroordeling van vier beklaagden wegens terroristische activiteiten
Het hof van beroep Gent heeft vier beklaagden veroordeeld wegens terroristische activiteiten. Het hof bevestigt daarmee het vonnis van 9 september 2024 van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge. Het hof legt bijkomstig een ontzetting uit de burgerrechten op voor een termijn van 10 jaar (eerste beklaagde) en 5 jaar (tweede beklaagde).
Feiten
In het voorjaar van 2023 kwamen verschillende personen onder de aandacht van de Staatsveiligheid wegens hun sympathie voor IS en mogelijke plannen voor een aanslag in ons land. Er werd een gerechtelijk onderzoek gestart, waarbij men gebruikt maakte van uitgebreid telefonie-onderzoek, observatie- en afluistermaatregelen en een undercoveragent.
Uit het gerechtelijk onderzoek bleek dat een man van Tsjetsjeense afkomst (eerste beklaagde) op zoek was naar grote wapens die veel slachtoffers konden maken (onder meer granaten en kalasjnikovs). Er werden plannen gesmeed om aanslagen te plegen op verschillende locaties in België (onder meer in de Joodse wijken in Antwerpen, een homobar, een politiekantoor en de NAVO).
De eerste beklaagde probeerde daarbij om mensen te rekruteren. Hij huurde een garagebox, probeerde vuurwapens en financiële middelen te verzamelen, had al een wapen voorhanden en stond in contact met de internationale terreurorganisatie IS. Zijn vrouw (de tweede beklaagde) ondersteunde haar man (eerste beklaagde) en moedigde hem aan in zijn terroristische plannen. Ze was van alle details op de hoogte. Net als de eerste beklaagde legde ze een eed van trouw (bayat) aan IS af.
De derde en vierde beklaagde bleken eveneens IS-aanhangers te zijn die deelnamen aan activiteiten van de groep (zoals het bijhouden van vuurwapens, het verspreiden van propaganda en het ophitsen van gelijkgezinden).
Op basis van deze feiten moesten de beklaagden zich verantwoorden voor:
-
poging tot terroristische moord (eerste en tweede beklaagde)
-
leidend persoon van een terroristische groep (eerste beklaagde);
-
onwettig voorhanden hebben van vuurwapens met verplichte vergunning in een terroristische context (eerste en derde beklaagde beklaagde);
-
deelname aan de activiteiten van een terroristische groep (alle beklaagden)
Veroordeling door correctionele rechtbank Brugge
In een vonnis van 9 september 2024 veroordeelde de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge de eerste beklaagde tot een effectieve gevangenisstraf van 15 jaar (en 10 jaar ter beschikking stelling van de strafuitvoeringsrechtbank na afloop).
De tweede beklaagde werd veroordeeld tot een effectieve gevangenisstraf van 8 jaar. De derde en vierde beklaagde werden elk veroordeeld tot een effectieve gevangenisstraf van 4 jaar met uitstel voor een termijn van 5 jaar (met uitzondering van hun periode in voorhechtenis) en een geldboete van 800 euro.
Alle beklaagden (uitgezonderd de vierde beklaagde) en het openbaar ministerie gingen tegen dit vonnis in beroep.
Beoordeling hof van beroep
Het hof van beroep Gent bevestigde het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg voor alle beklaagden, en legde bijkomstig een ontzetting uit de burgerrechten op voor een termijn van 10 jaar (eerste beklaagde) en 5 jaar (tweede beklaagde).
Motivering hof van beroep
Bij haar beoordeling hield het hof van beroep rekening met volgende elementen:
- Uit het grondig gevoerde gerechtelijk onderzoek bleek dat de eerste beklaagde zeer zeker de bedoeling had om via een aanslag terroristische moorden te plegen en daarbij zelf om het leven te komen. Zijn (meer dan louter voorbereidende) handelingen waren een begin van uitvoering, en zouden noodzakelijkerwijze tot het plegen van deze misdrijven leiden. De zeer concrete en gedetailleerde plannen hebben alleen hun uitwerking gemist door de tijdige tussenkomst van de Federale Gerechtelijk Politie die onder leiding van de onderzoeksrechter een gerechtelijk onderzoek naar de eerste beklaagde voerde.
- Het bijzonder (contextueel) opzet blijkt tevens uit de geviseerde bevolkingsgroepen, namelijk de LGBTQ+ gemeenschap, de Joodse gemeenschap (o.a. in de Diamantwijk in Antwerpen) én uit het viseren van politie- en ordediensten.
- Als de gepoogde terroristische moorden – waaraan de eerste en de tweede beklaagde zich schuldig hebben gemaakt – volledig waren uitgevoerd, was de kans op talrijke onschuldige slachtoffers enorm.
- Er was effectief sprake van een terroristische groep, meer bepaald van een terreurcel van de terreurorganisatie Islamitische Staat (IS), die gijzelingen, bomaanslagen en zelfmoordaanslagen wou plegen met als doel onder meer het destabiliseren en het toebrengen van ernstige schade aan ons land. De eerste beklaagde was een leidend persoon binnen deze terreurcel.
- Het hof benadrukt ten overvloede dat de tweede beklaagde niet alleen op de hoogte was van de plannen van haar partner (eerste beklaagde) en zijn pogingen om terroristische aanslagen te plegen, maar dat zij als mede geradicaliseerd persoon hem ook onmisbare steun en hulp bood bij de uitvoering hiervan.
- Het hof verwerpt de betwisting van de derde beklaagde – met name dat hij niet betrokken was bij de plannen van zijn broer (eerste beklaagde) en niet geradicaliseerd was. Zo bleek hij lid te zijn van diverse online groepen die content (links, foto’s, video’s,…) deelden met extremistische en terroristische inhoud, en gedachtegoed dat voornamelijk geïnspireerd was op de terreurorganisatie Islamitische Staat en de jihad. Het delen van dergelijke terroristische propaganda en content (en de manier waarop) is strafbaar als deelname aan de activiteiten van een terroristische groep.
- Het is verwerpelijk dat de eerste beklaagde, die in België gastvrijheid genoot en bijwijlen ook een beroep kon doen op een leefloon, zich op een moorddadige wijze tegen diezelfde Belgische samenleving probeerde te richten.
- Bij het bepalen van de strafmaat hield het hof ook rekening met de zwaarwichtigheid van de feiten en de maatschappelijke afkeuring ervan, en met de persoonlijkheid en ingesteldheid van de beklaagden.
- Omwille van alle voormelde elementen die in rekening worden gebracht bij de straftoemeting, waaronder de aard en de zwaarwichtigheid van de feiten die de samenleving en de openbare orde sterk ondermijnen, spreekt het hof ten aanzien van de eerste beklaagde en de tweede beklaagde de ontzetting uit de rechten uit (respectievelijk voor een termijn van 10 jaar en 5 jaar).