Politierechtbank veroordeelt chauffeur voor dodelijk verkeersongeval in Rillaar

10/11/2025

De politierechtbank Leuven heeft vandaag een beklaagde veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij een dodelijk ongeval in november 2024 in Rillaar (Aarschot). Als chauffeur van een voertuig reed beklaagde een fietser aan, die later in het ziekenhuis aan zijn verwondingen zou overlijden. Na de feiten pleegde de beklaagde vluchtmisdrijf. Omwille van de ernst van de feiten en het gedrag van de beklaagde vindt de rechtbank een effectieve gevangenisstraf op zijn plaats.

Feiten

Op zondag 24 november 2024 omstreeks 01.08 uur 's nachts vond op de Tieltseweg te Rillaar (Aarschot) een ernstig verkeersongeval plaats. Een fietser werd langs achter aangereden door een personenwagen, die na deze aanrijding gewoon doorrijdt. Omstreeks 01.15 uur meldde een buurtbewoner, die een zware klap had gehoord, het ongeval aan de politie.

De hulpdiensten kwamen onmiddellijk ter plaatse en brachten het slachtoffer naar het ziekenhuis. De fietser overleed op 13 december 2024 aan de verwondingen die hij bij het ongeval had opgelopen.

Op de plaats van het ongeval treffen de politiediensten een heuse ravage aan: de volledige rechterrijbaan lag bezaaid met spullen van de fietser. De zwaar beschadigde fiets en twee krukken van het slachtoffer werden teruggevonden, net als brokstukken van het aanrijdende voertuig (waaronder delen van de bumper en een zijspiegel).

Een getuige die het voertuig kort na het ongeval zag rijden, omschreef het rijgedrag van de bestuurder als roekeloos en bruut en merkte dat de zijspiegel van de wagen beschadigd was. Een andere getuige verklaarde dat de bestuurder dronken leek.

De beklaagde kon nog diezelfde avond, op 24 november 2024, op zijn thuisadres in Tielt-Winge opgespoord worden. Tijdens zijn verhoor gaf de beklaagde toe dat hij de nacht voordien bij een ongeval betrokken was geweest, maar verklaarde niet te weten dat er een persoon bij betrokken was. De beklaagde had naar eigen zeggen een hoop afval zien rondvliegen, daarom vermoedde hij enkel een afvalhoop te hebben geraakt. De beklaagde gaf tijdens zijn verhoor ook toe dat hij die bewuste avond meerdere alcoholische consumpties had genuttigd. 

Na de feiten zat de beklaagde gedurende 6 maanden in voorlopige hechtenis (inclusief een deel onder elektronisch toezicht).
 

Vaststellingen verkeersdeskundige

Het Openbaar Ministerie stelde na het ongeval een verkeersdeskundige aan die ter plaatse onderzoek verrichtte. Deze verkeersdeskundige concludeert dat de fietser op de fietssuggestiestrook langs achter werd aangereden door een auto, die reed met een snelheid van ongeveer 90 km/u. De fietser reed naar schatting tussen 5 en 10 km/u. Door de klap werd de fietser over de motorkap gekatapulteerd.

Op het moment van de feiten was de zichtbaarheid beperkt. Dit was een gevolg van de slechte weeromstandigheden, de nachtelijke donkerte en de beperkte aanwezigheid van openbare verlichting. 

Ondanks deze beperkte zichtbaarheid had het ongeval allicht vermeden kunnen worden indien de auto zich aan de toegelaten maximumsnelheid van 50 km/u had gehouden, zo besluit de verkeersdeskundige. Volgens deze deskundige was een eenvoudig uitwijkmanoeuvre van de auto naar links voldoende om het ongeval te vermijden.

Oordeel rechtbank

De politierechtbank hecht geen geloof aan de verdediging van de beklaagde die naar eigen zeggen niet besefte een persoon te hebben geraakt. Uit de schade aan zijn eigen voertuig kon de beklaagde onmiddellijk zien dat het een zeer ernstig ongeval was. Foto’s en de bevindingen van de verkeersdeskundige tonen bovendien een ware ravage op de plaats van het ongeval. 

Beklaagde heeft zich na het ongeval om niets of niemand bekommerd, en is zelfs niet gestopt om te checken wat hij geraakt zou hebben. Voorts heeft beklaagde niet zelf de politiediensten gecontacteerd om zich kenbaar te maken. Intussen kon ook niet meer worden vastgesteld of de beklaagde eventueel onder invloed was van alcohol of verboden middelen. Beklaagde heeft dus niet alleen geen hulp geboden aan zijn slachtoffer, maar ook nuttige vaststellingen over zijn eigen toestand onmogelijk gemaakt. Dit is een bewuste keuze van de beklaagde om het vluchtmisdrijf vol te houden.

De rechtbank acht de beklaagde daarom schuldig aan vier strafbare feiten:

  • het veroorzaken van een verkeersongeval, door gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg, en daarbij onopzettelijk de dood van het slachtoffer te hebben veroorzaakt. 
  • als bestuurder van een voertuig zijn snelheid niet te hebben aangepast. 
  • als bestuurder van een voertuig niet te kunnen stoppen voor een hindernis die voorzien kon worden. 
  • als bestuurder te vluchten om zich zo te onttrekken aan de nodige vaststellingen van de politie, waarbij het ongeval voor het slachtoffer de dood tot gevolg had. 

Strafmaat 

De politierechtbank Leuven veroordeelt de beklaagde tot:

  • een gevangenisstraf van 18 maanden. Van deze gevangenisstraf is 12 maanden met probatie-uitstel voor een periode van 5 jaar;
  • een effectieve geldboete van 4.000 euro; 
  • het verbod van het recht op het besturen van alle motorvoertuigen voor een periode van 2 jaar. Het herstel van dit recht tot sturen is afhankelijk van het slagen in een theoretisch examen, praktisch examen, medisch onderzoek en een psychologisch onderzoek.

Het probatie-uitstel is gekoppeld aan een aantal voorwaarden, waaronder:

  • geen strafbare feiten plegen; 

  • een vast adres hebben; 

  • gevolg geven aan de oproepingen van de probatiecommissie en aan die van de justitie-assistent die met de begeleiding is belast;

  • de nodige inspanningen leveren om een zinvolle dagbesteding te vinden en te houden;

  • zich onthouden van alcohol.

en dit alles in samenspraak met de justitie-assistent en onder toezicht van de probatiecommissie.

Motivering rechtbank 

Gezien de ernst van de feiten en het gedrag van beklaagde oordeelt de politierechtbank dat een effectieve gevangenisstraf wenselijk is. Deze staf geldt als een signaal van maatschappelijke afkeuring. Deze effectieve gevangenisstraf is gelijk aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis van 6 maanden. 

De rechtbank is wel van oordeel dat de maatschappelijke re-integratie van de beklaagde sinds zijn voorlopige invrijheidsstelling zeer goed verloopt. Mede op basis van de neergelegde medische stukken schat de rechtbank de kans op recidive van de beklaagde als laag in.