Persbericht REA Antwerpen: vier beklaagden veroordeeld voor ontvoering havenarbeider
Op 9 december 2025 veroordeelde de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen vier beklaagden voor hun betrokkenheid bij de ontvoering van een havenarbeider met als doel hem gedwongen in te schakelen bij de invoer van verdovende middelen via de haven. De rechtbank legde effectieve gevangenisstraffen op tussen 30 maanden en 4 jaar.
Het slachtoffer, werkzaam in de haven van Antwerpen, had op 1 juli 2024 een ontmoeting met eerste beklaagde, die zei dat ze het slachtoffer goed konden gebruiken door zijn werk op de kaai. Het slachtoffer ging hier niet op in.
De dag erna werd door eerste beklaagde aangeklopt aan de woning van het slachtoffer. Hierop belde het slachtoffer een taxi om hem naar een hotel te brengen. Toen het slachtoffer later zijn woning verliet, werd hij door eerste, tweede en derde beklaagde in een auto gedwongen.
Eerste beklaagde nam het slachtoffer bij zijn kraag en nam een foto van hem. Tweede beklaagde was gewapend met een vuurwapen en nam het gsm-toestel van het slachtoffer af. Zij drongen de woning van het slachtoffer binnen en haalde deze overhoop.
Derde beklaagde zat aan het stuur van het voertuig dat werd gebruikt voor de ontvoering. Eerste beklaagde zat in een ander voertuig dat gelijktijdige verplaatsingen maakte in dezelfde richting.
Vierde beklaagde is de oom van het slachtoffer en informeerde op vraag van eerste beklaagde naar het telefoonnummer van het slachtoffer. Hij was niet aanwezig op het moment van de feiten, maar belde tijdens de ontvoering met een andere beklaagde in het voertuig en zei dat het slachtoffer beter kon meewerken.
Het slachtoffer werd onderweg bedreigd en werd pas vrijgelaten toen de politie werd verwittigd door zijn familieleden.
De rechtbank oordeelde dat de feiten bewezen zijn op basis van de volgende bewijselementen:
- de vaststellingen van de politiediensten,
- de gedetailleerde en coherente verklaringen van het slachtoffer,
- de herkenning van beklaagden door het slachtoffer,
- de analyse van de ANPR-registraties en het overeenstemmend telefonieonderzoek,
- de uitlezing van de gsm-toestellen van beklaagden,
- de langdurige aanwezigheid van eerste beklaagde in de buurt van de woning van het slachtoffer op de dag van de feiten,
- de verklaringen van de taxichauffeur en de familieleden van het slachtoffer,
- de oproepen aan de politie van de zus van het slachtoffer, en
- de resultaten van de huiszoekingen.
De verklaringen van beklaagden werden ongeloofwaardig bevonden.
De rechtbank oordeelde dat eerste beklaagde ontegensprekelijk de voortrekker is. Tweede, derde en vierde beklaagde zijn mededader en leverden noodzakelijke hulp of bijstand. Tweede en derde beklaagde hebben rondgereden met het slachtoffer, hem onder druk gezet, bedreigd met een wapen en zijn gsm-toestel onder dwang afgenomen. Vierde beklaagde heeft noodzakelijke informatie bezorgd en het slachtoffer ook telefonisch onder druk gezet om mee te werken aan criminele activiteiten.
De rechtbank stelt vast dat beklaagden enkel werden gedreven door snel geldgewin en geen rekening hielden met het gevaar voor de fysieke en psychische integriteit van het slachtoffer. Het gebruik van geweld om conflicten binnen het criminele milieu te beslechten of diensten af te dwingen wordt niet geschuwd. Enkel doordat de familie van het slachtoffer de politiediensten alarmeerde, kon erger worden voorkomen.
De rechtbank veroordeelde eerste beklaagde voor (i) wederrechtelijke en willekeurige gevangenhouding met verzwarende omstandigheden, (ii) het onwettig dragen van vergunningsplichtige vuurwapens en (iii) het deel uitmaken van een criminele organisatie, tot een gevangenisstraf van 4 jaar.
Tweede en derde beklaagde werden veroordeeld voor dezelfde tenlasteleggingen alsook voor afpersing met verzwarende omstandigheden en werden gestraft met een gevangenisstraf van 4 jaar respectievelijk 40 maanden.
Vierde beklaagde werd veroordeeld voor het deel uitmaken van een criminele organisatie tot een gevangenisstraf van 30 maanden.
Verder verklaarde de rechtbank de telefoontoestellen en simkaart gebruikt bij het plegen van de feiten verbeurd.
De vier beklaagden moeten samen een morele schadevergoeding van 5.000 euro betalen aan het slachtoffer.