Voorgeschiedenis
Naarmate de Middeleeuwse maatschappij zich organiseerde en bestuurlijke eenheden bestaansrecht kregen, verwierven deze meteen het privilegie om recht te spreken. Nog onbekend met het principe van de scheiding van de machten werd recht gesproken door de schepenen zetelend in een schepenbank.
Brugge in de vroege Middeleeuwen gegroeid als havenstad aan de Sincfala en later aan het Zwin, heeft als rijke stad deze ontwikkeling ten volle kunnen meebeleven.
Zo zien we op de Burg tot het einde van het Ancien Regime de rechtspraak uitgeoefend worden in het stadhuis door de schepenen van de Stad Brugge, in de "Love" door de schepenen van het Brugse Vrije en de Proostdij door de kanunniken van het Kapittel.
Het onafhankelijk bestuurlijk apparaat van het Brugse gewest, dat zich uitstrekte van Diksmuide in het Zuiden tot IJzendijke in het Noorden bouwde zich na vele uitbreidingen en wijzigingen van de oorspronkelijke Love in 1735 het statige barokke huis, dat we thans nog op de Burg kunnen bewonderen. Het maakte deel uit van het grotere complex waar de schepenen van het Vrije, tussen hun administratieve taken in, ook recht spraken.
Met de Franse Revolutie, de onderliggende politiek-sociale stroming en de scheiding van de machten werd de Rechterlijke Macht te Brugge in dit gebouwencomplex gehuisvest, dat we nu kennen als het gerechtshof of "Het Paleis".
De Rechterlijke Macht was 150 jaar lang goed behuisd op de Burg, tot omstreeks 1950 de eerste tekenen zichtbaar werden van plaatsgebrek, wat na 1970 door de gerechtelijke hervorming nog verergerde.
De gerechtelijke administratie groeide letterlijk en figuurlijk uit zijn historische huisvesting. Vanzelfsprekend werd de uitbreiding oorspronkelijk gedacht op de Burg zelf waar enkele onteigeningen werden uitgevoerd en voorlopig in gebruik genomen in een slechte bouwfysische toestand, terwijl sommige diensten naar de zolders van "het Paleis" moesten verhuizen.
Ook werden her en der in de stad panden verworven of ingehuurd waaronder een herenhuis in de Ridderstraat en een garage in de Boomgaardstraat ten behoeve van de Gerechtelijke Politie, die ondertussen reeds een bijkomende woning moest inhuren.
Zo ook werd het Politieparket in de Sint-jansstraat, het Arbeidshof in de Gulden Vlieslaan en de Arbeidsrechtbank in de Minderbroederstraat gehuisvest in panden die funktioneel niet geschikt, te klein of ernstige verouderingsverschijnselen vertoonden.
Na enkele jaren ervaring met de gerechtelijke hervorming werd in 1974 door een commissie van magistraten, bijgestaan door de technische dienst van het Ministerie van Justitie, een duidelijke omschrijving gemaakt van de behoeften van de gerechtelijke diensten in Brugge.
Na uitgebreid onderzoek bleek duidelijk dat dit programma op de Burg nog niet voor de helft verwezenlijkt kon worden. Zelfs met maximale benutting van de grote leegstaande panden in de omgeving van het "Justitiepaleis".
Aangezien de regering en de gerechtelijke overheid om organisatorische redenen erop stonden de gerechtelijke diensten te bundelen, werd uitgezien naar een andere inplanting, en in overleg met het Stadsbestuur en de Regie der Gebouwen viel na langdurig wikken en wegen de keuze op de gronden van de kazernes Knapen en Rademaekers.
Deze terreinen waren bovendien zeer goed gelegen in verband met de bereikbaarheid zowel voor publiek van buiten de stad als uit het stadscentrum.
Aangezien een dergelijke ingreep in het stadsweefsel uitermate delicaat is, werd onmiddellijk het deelplan van de betrokken wijk op stapel gezet, in het kader van het algemeen struktuurplan van Brugge; het voorzag immers in een belangrijke kantoorfunktie naast woningbouw om de leegte op te vullen van de kwijnende kazerne. Na goedkeuring van dit deelplan door de Gemeenteraad kon met de realisatie van een nieuw gerechtsgebouw gestart
worden.
Het Kartuizerklooster van 1609 tot 1783
De militaire gebouwen op het bouwterrein die aan de Regie der Gebouwen werden overgedragen waren in uiterst bouwvallige toestand. Ze vertoonden echter nog het onderliggend patroon, en enkele voorname resten van het vroeger Kartuizerklooster .
Inderdaad werden de Kartuizers, nadat zij ongeveer 250 jaar te Sint-Kruis verbleven, in 1578 uit hun klooster "Genadedal" verdreven. Na een moeilijke periode van ronddolen in Brugge verwierven deze monniken in 1609 het Sint-Obrechts-godshuis in de Langestraat om er definitief hun klooster te bouwen.
Vanaf 1635 werd geleidelijk aan het nieuw Kartuizerklooster uitgebouwd. Na een eerste bouwfase die ruim tien jaar in beslag nam en waarbij het grote pand, de cellen en enkele bedrijfsgebouwen klaarkwamen, werd het kleine pand gebouwd en het gastenkwartier .Deze bouwaktiviteit nam kennelijk wegens financiële moeilijkheden omstreeks 1665 een einde.
Na een bouwstop van een halve eeuw werden in het tweede kwartaal van de 18de eeuw enkele, niet onbelangrijke aanpassingen uitgevoerd in het klooster: de achttiende eeuwse levensstijl en zelfs salonkunst deed ook bij de Kartuizers haar intrede onder de vorm van interieurwijzigingen.
Vervolgens werden in de periode 1757-1767 belangrijke beslissingen genomen om het grote pand en het voorkwartier te verbeteren.
Het nu nog bestaande poortgebouw en het uiteindelijke voorkwartier, zoals het gedeeltelijk bewaard tot ons is gekomen, werden echter pas in de periode 1765-1770 opgericht. Met de bouw van de kerk, waarvan de funderingen reeds in de periode 1636-1656 werden uitgevoerd, werd pas gestart in 1771. In 1777 was uiteindelijk de Brunokapel voltooid.
Deze verschillende bouwfazen zijn de oorzaak van de duidelijke stijlverschillen. De overgebleven pandgang, uit de eerste bouwperiode, is een barok bouwwerk terwijl de kerk en het voorkwartier classicistisch zijn met herinneringen aan de lichte en soepele rococo. Het poortgebouw daarentegen is nog Lodewijk XIV-stijl met reeds classicistische aankondigingen in de zijpoortjes.
Het nieuw klooster bracht de Kartuizers echter weinig voorspoed. Pas zes jaar na de voltooiing van de kapel werd het klooster opgeheven. In 1783 werd in de Oostenrijkse Nederlanden de kartuizerorde bij dekreet door Jozef II afgeschaft als "onnuttige" orde. Nog in hetzelfde jaar werden, onmiddellijk na het verlaten door de Kartuizers, reeds plannen opgemaakt om van de kloostergebouwen een kazerne te maken.
Hiermee begon een nieuwe, doch minder boeiende periode voor de gebouwen van het Kartuizerklooster .
De militiare periode
Het Militair Departement heeft het verlaten klooster nieuwe functies toegekend die zeker geen aanwist betekenden.
Toch zijn de eerste verbouwingen en uitbreidingen in een naïeve nabootsende vormgeving uitgevoerd. Een kadastraal plan van 1839 toont ons dat reeds drie van de vier pandgangen, evenals de priorswoning en de cellen gesloopt waren. De militairen hadden in de resterende kloostergebouwen hun intrek genomen. Op dat ogenblik waren nog geen nieuwe kazernegebouwen opgericht. De gronden tussen de Koopmansstraat en de Vesten waren nog onbebouwd.
Volgens het kadastraal van van P.C. Popp daterend van 1854 waren op dat ogenblik reeds enkele nieuwe kazernegebouwen aan de kloostergebouwen toegevoegd. Wel had men hierbij de vroegere pandaanleg geëerbiedigd.
Een ongedateerde militaire atlas leert ons dat de algemene aanleg van het klooster in de tweede helft van de vorige eeuw nog bewaard was gebleven. De kerk was weliswaar in drie bouwlagen onderverdeeld, waarbij de benedenverdieping als paardestal fungeerde en de verdiepingen als slaapzalen voor de soldaten waren ingericht.
Ook de resterende pandgang was omgevormd tot paardestal.
De 20ste eeuw vertoonde echter, met de volledige verkrotting en de soms aan het misdadige grenzende vernietiging van waardevolle details, alleen schaduwzijden.
Niettegenstaande deze verloedering werd het verlaten klooster toch van de totale afbraak gered door de ingebruikneming door de militairen.
Een specifieke getuige van deze militaire periode is het 19de eeuws gebouw op de hoek van de Langestraat en de Koopmansstraat, dat weliswaar niet tot de Architectura Maior van de stad behoort, maar dat wegens zijn goede smaak en zijn plaats die het verworven heeft in het straatbeeld geïntegreerd werd in het nieuw gerechtsgebouw.
Deze militaire periode heeft ons tenslotte nog een uitzonderlijk nationaal monument overgelaten, namelijk het Beluik der Gefusilleerden. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vielen hier 11 Vlamingen, een Fransman en een Engels officier voor een Duits vuurpeleton.
Studie van het nieuw complex
Naast de resterende historische getuigen die in feite als groeipool van het nieuw gerechtsgebouw zouden fungeren, beschikte men over heel wat informatie die samen "het programma" uitmaakten.
Wat is in feite een gerechtsgebouw of, meer specifiek, wat moest het nieuw gerechtsgebouw te Brugge worden ?
In eerste instantie vertrok men van het gegeven dat hier verschillende gerechtelijke families zouden samenleven :
het Hof van Beroep, dat geen directe activiteiten ontplooit buiten zijn zetel in Gent, maar wel belast is met de organisatie en de werking van het Hof van Assisen in Brugge, bestaande uit een raadsheer van het Hof die voorzitter is, bijgestaan door rechters van de Rechtbank van Eerste Aanleg in Brugge;
het Arbeidshof, dat kennis neemt van het hoger beroep in de rechtsgedingen van arbeids- en sociaal recht en waarvan acht kamers zowel zetelen in de afdeling Brugge, bevoegd voor het rechtsgebied van heel West-Vlaanderen, als in de zetel in Gent, bevoegd voor Oost-Vlaanderen;
de Rechtbank van Eerste Aanleg, voor burgerlijke geschillen en strafrechterlijke feiten, met zijn afdelingen Onderzoeksgerecht en Jeugdrechtbank en het parket van de procureur des Konings;
de Arbeidsrechtbank met zijn parket, het Arbeidsauditoraat;
de Koophandelsrechtbank met de diensten van het handels- en ambachtsregister;
de Vredegerechten en de Politierechtbank met verschillende rechters;
de belangrijke brigade van de Gerechtelijke Politie, met administratieve en technische diensten;
en tenslotte de Balie met tuchtraad en de diensten van de Orde der advocaten.
De leden zijn weliswaar zelfstandig, maar nemen in belangrijke mate deel aan de werkzaamheden van de grote administratieve machine die het gerecht is. Zij pleiten voor de verschillende gerechten, leggen dossiers neer en bestuderen bundels in de griffies, of doen opzoekingen in de documentatiedienst en bibliotheek van de Balie.
Naast deze louter administratieve en organisatorische aspecten wilde men ook op verscheidene vlakken, meer dan tot hiertoe het geval was, aandacht schenken aan de sociale aspecten.
Met name het imposante, soms zelfs angst inboezemende beeld dat men bij gerechtsgebouwen vaak heeft, met de bijhorende drempelvrees, moest vermeden worden en anderzijds diende men het menselijk respect en de discretie ook van de gedetineerden als basisgegevens te behouden.
Met andere woorden: een gerechtsgebouw hoort geen tempel te zijn voor magistraten en advocaten, maar een openbare dienst, waar een gewone burger met zijn problemen terecht kan en die gehuisvest is in een goed functioneel gebouw.
AI deze gegevens hebben ertoe geleid dat het nieuw complex opgevat werd als een buurtschap van "huizen" die elk bewoond worden door een gerechtelijke familie. Alle huizen zijn ingeplant langs een centrale straat, open voor het publiek dat via deze straat alle audiëntiezalen kan bereiken en elk "huis" betreedt via de griffie of het secretariaat.
Eens daar voorbij is elk huis privé voor magistraten en ambtenaren.
Deze basisopvatting is duidelijk merkbaar in het volumespel van de eenheden, die van meet af aan op schaalmodel werden bestudeerd.
De restauratiewerken: de Brunokapel
De kapel van het voormalig kartuizerklooster, tijdens de militaire periode gedegenereerd tot paardestal en twee slaapzalen voor soldaten, vertoonde heel wat sporen van deze 160 jaar militaire dienst.
Vooraleer zij haar nieuwe functie, namelijk audiëntiezaal van het Assisenhof zou kunnen vervullen, moest er een hele weg afgelegd worden.
Stuk voor stuk werd de kapel ontbolsterd uit het kluwen van de kazernegebouwen en in steigers gezet voor restauratie, na grondige studie van de historische gegevens en de plaatselijke versteende getuigen.
Op de bovenste verdieping, aangebracht in de kazernetijd, kon men meteen van dichtbij de oorspronkelijke versiering van de gewelven bewonderen, maar vooral ook onderzoeken en opmeten met het oog op de restauratie.
Na het ontpleisteren kwamen belangrijke scheuren te voorschijn die deskundig gedicht werden met geïnjecteerde epoxymortel; een operatie die trouwens van dichtbij gevolgd werd door oordeelkundig gekozen proefboringen.
Met veel voorzorgen werden de twee betonnen tussenvloeren uitgebroken, en de gewijde ruimte ontsloot zich stapsgewijze voor onze ogen. Details werden hersteld en opgefrist, terwijl eigentijdse glasramen het gebeuren in deze audiëntiezaal van het Assisenhof kleuren.
Een drie-dimensioneel vakwerk dat plaats bood voor verschillende technische installaties en dat los opgehangen werd, zal er als XX-eeuwse getuige de kapel verlichten, verluchten en verwarmen naar hedendaagse normen.
De restauratiewerken: de kloostergang
Van de vier pandgangen die eens het kloosterpand omsloten was er slechts één bewaard, weliswaar in de militaire periode bijna onherkenbaar ingekapseld in de oeverloze kazernegebouwen.
De raamomlijstingen in Avesne-steen waren deerlijk verminkt en bezet met cementspecie, zodat zij pas na exploratie-hakwerk blootkwamen onder de vorm van een bijna onherkenbaar restant.
Na het verwijderen van het massale kazernegebouwen en het aanbrengen van de nodige versterkingen aan de gesloten achtergevel kon de eigenlijke restauratie aangevat worden, gesteund op de studie van de historische getuigen, door compilatie met een gelijkaardige kloostergang van de voormalige Cisterciënzer Abdij van de Duinen te Brugge. De kloosterrekeningen vertellen ons namelijk dat deze rijke abdij haar steenhouwers tijdelijk uitleende aan de minder gefortuneerde Kartuizers.
Stuk voor stuk werd het oorspronkelijk volumespel opnieuw in ere hersteld. Eveneens ontaard tot paardestal en later tot waszaal voor soldaten werd de voormalige kloostergang ook langs
binnen aangepakt. De hardsteenomlijstingen werden volledig bloot gemaakt, aangevuld en bijgewerkt waar het enigszins kon.
De oorspronkelijke wandelgang werd herboren en de glazenier kreeg weer vrij spel met licht en kleur.
De restauratiewerken: het voorkwartier en de monumentale ingangspoort
Het voorkwartier was door de Kartuizers opgetrokken als een sierlijk, bepleisterd dubbelhuis met twee bouwlagen. Het werd door de militairen soliede genoeg bevonden om er een extra verdieping bovenop te zetten en af te dekken met een plat dak. Ook de aanwezige lelijke cementbezetting en de wansmakelijke ramen dateerden uit deze periode.
Geduldig speurwerk achter de cementbezetting heeft de aard van het oorspronkelijke lijstwerk blootgelegd, zodat het Voorkwartier kon herpleisterd worden op een manier zoals het aanvankelijk met zijn paneelverdeling, zijn doorlopende plint en zijn tussen- en kroonlijst moet geweest zijn. De gelukkige vondst van twee als bij wonder gespaarde autentieke ramen heeft ons eveneens toegelaten deze ramen met kleine roedeverdeling, maar met een rijke vormgeving terug te plaatsen. De rondlopende uitgemetselde lijsten en de ontpleistering van de kopgevels wezen op een oorspronkelijk schilddak, gedekt met blauwe pannen zoals de rekeningen vermelden, zodat ook hier plichtsbewust kon heropgebouwd worden. AI deze informatie heeft dus uiteindelijk de restauratie, quasi reconstructie mogelijk gemaakt.
Binnenin waren de smaakvolle interieurs waarvan de archieffoto's getuigen, kort voor de overname erg toegetakeld.
Twee prachtige schouwen waren zo goed als verdwenen. Het uiterst sierlijke lijstwerk van de schoorsteenboezems kon hersteld en bijgewerkt worden, maar de marmeren schouwen moesten opnieuw gekapt worden door hedendaagse beeldhouwers.
Het voorkwartier van het Kartuizerklooster behoudt in zijn gerestaureerde vorm een gelijkaardige functie, namelijk als onderkomen voor de Balie verzekert het de contacten tussen de rechtzoekende en de rechterlijke macht.
Het monumentaal poortgebouw in de Langestraat kon na een grondige schoonmaakbeurt meer geconserveerd dan gerestaureerd worden. Het blijft eveneens zijn functie als poortgebouw behouden zij het occasioneel als toegang tot de Balie.
De restauratiewerken: resterende historische getuigen
Het Beluik der Gefusilleerden, de stille getuige van de sinistere breuk van elke maatschappelijke orde die zich voltrekt bij elke terechtstelling, is als breeklijn in de omringende architectuur opgenomen.
Terzelfdertijd is het echter met veel eerbied geïntegreerd in het groene voorplein, maar zo dat de intimiteit van deze tragische plaats behouden blijft.
Het 19de eeuwse gebouw in de Langestraat werd als een getuige van de militaire periode geïntegreerd in het complex van de Gerechtelijke Politie.
Dit gebouw was echter ook zo erg verkrot dat alleen de buitenmuren en de dakpannen konden behouden blijven, wat binnenin een verregaande integratie met de nieuwbouw toeliet.
De nieuwbouw
Het nieuwe gerechtsgebouw is vrij organisch gegroeid, rondom een inwendige straat op twee niveaus.
Om de eigenheid van al de verschillende afdelingen in de architectuur tot uiting te brengen en ze zelfs later ook de mogelijkheid te bieden onafhankelijk van elkaar te evolueren, is het nieuw gerechtsgebouwopgevat als een agglomeraat van gebouwen, dat we kunnen vergelijken met een twijg met knoppen en bladeren: de twijg is de centrale publieke wandelgang, de knoppen zijn de audiëntiezalen, de bladeren, de kantoorgebouwen van iedere rechtbank en het steeltje waarmee het blad op de twijg vastzit, is telkens de griffie van die rechtbank. In de twijg, in de knoppen en in de steeltjes komen publiek en advocaten; de Balie is zoals de andere bladeren op dezelfde twijg geënt. Het geheel is volledig onderkelderd voor parkeergelegenheid en dood archief en met liften verbonden met de verschillende kantoorgebouwen.
Van bij het ontwerp werd er bijzondere aandacht besteed aan de circulatiepatronen, vooral in functie van de veiligheid.
Zo is er in eerste instantie de circulatie van het publiek die zich in hoofdzaak beperkt tot de centrale straat, palend aan de hoofdingang en de erop aansluitende audiëntiezalen en griffies.
Ten tweede is er de circulatie van de magistraten en het personeel, die rechtstreeks vanuit de ondergrondse parkeergarage hun eigen rechtbank of dienst kunnen bereiken.
Tenslotte is er de circulatie van de gedetineerden die via afzonderlijke, discrete en beveiligde wegen naar de audiëntiezalen kunnen geleid worden.
Vermeldenswaard is eveneens dat zowel de Jeugdrechtbank als de Vredegerechten aparte toegangen hebben. Dit komt tegemoet aan het eigen en specifieke karakter van deze rechtbanken.
Deze horizontale spreiding en scheiding van de cirkulatiepatronen draagt uiteraard sterk bij tot een natuurlijke veiligheid van het complex, waardoor een rechtstreekse besparing op de dure, gesofisticeerde veiligheidsapparatuur mogelijk werd. De eigenheid van de verschillende huizen is in de volumes zeer goed merkbaar. Door deze opvatting van het geheel kon het nieuw complex bovendien harmonisch ingepast worden in het fijnkorrelig stadsweefsel op mensenmaat van de oude Europese stad die Brugge toch is.
De aandacht van tal van details zowel in de architectuur als in de infrastructuur rondom bevordert de herkenbaarheid van de onderscheiden delen. Zo zien we bijvoorbeeld alle publieke zalen en gangen buiten door een rij betonkolommen aangekondigd, en binnenin door kolommen gedraaid over 45°. Ook de materiaalkeuze (tapijt, plafonds, lambrizeringen, enz.) duidt duidelijk de grens aan met de privatieve delen van de verschillende gerechtelijke entiteiten.
Ook andere uitwendigheden zoals bepaalde ritmes of volumes duiden op specifieke functies. Zo zijn de kabinetten van korpsoversten gekenmerkt door uitspringende erkers, een houten plafond en textielbehang, de bibliotheken en ontmoetingsruimten door open dakconstrukties bekleed met houtwolcementplaten, enz.
De hoofdingang werd anderzijds, om niet nutteloos te imponeren, opgevat als "verbindend derde" in plaats van "dominant derde".
De opbouw bestaat uit een traditioneel betonskelet, grotendeels geprefabriceerd, gecombineerd met een baksteenarchitectuur, met bakstenen als traditioneel bouwmateriaal van onze streek, hier toegepast in hun meest naakte uitdrukking, als ongesofisticeerde getuigen van de hedendaagse baksteenindustrie die technologisch een hoge vlucht heeft genomen. Ook pannen en daktegels zijn streekgebonden en werden in het kleinschalig dakenspel ruim toegepast. Er werden niet alleen keramische produkten toegepast maar ook staal, koper dakbedekkingen met staande naden en koper regenwaterafvoeren, houten ramen, dallen op plots voor de daktuinen, enz.
Behalve vaste punten zoals trapzalen, liftschachten en sanitaire lokalen zijn alle scheidingswanden van het lichte type, dat wil zeggen een metalen frame bekleed aan beide zijden met gipskarton panelen.
Betonelementen met een specifieke functie zijn zichtbaar gelaten en geschilderd. Bij de doorsnee burelen en gangen zijn de muurvlakken vooral afgewerkt met een afwasbaar vinylbehang, terwijl de vloeren meestal voltapijt zijn en de plafonds akoestisch absorberende plafondtegels in minerale vezels.
Uiteindelijk werd het stadslandschap afgewerkt met de groenaanleg, de voetpaden en de nodige parkings voor rechtzoekenden.
Nog heel even wordt een herinnering gewijd aan het kartuizerklooster door de aanleg van een "Franse tuin" vóór de gerestaureerde pandgang, zoals er zo mooie afgebeeld staan op het enige achttiende eeuwse plan dat ons rest van het klooster.