Beklaagden veroordeeld na dodelijk arbeidsongeval

23/05/2025

De rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge heeft twee beklaagden veroordeeld tot geldboetes na een dodelijk arbeidsongeval op een werf in Roeselare. De eerste beklaagde had bij het bedienen van een graafmachine een werknemer geraakt. Die laatste overleed aan de gevolgen van zijn verwondingen.

Feiten

Op 22 februari 2022 vond een dodelijk ongeval plaats op een werf in Roeselare waar grond- en rioleringswerken werden uitgevoerd. De zaakvoerder van een bedrijf in grond- en afbraakwerken was er aan het werk als kraanbestuurder. Op dat moment was een werknemer van een tuinbouwbedrijf er ook aan de slag. Hij hielp de kraanbestuurder bij het plaatsen van rioolbuizen. Het tuinbouwbedrijf werkte in onderaanneming voor de firma in grond- en afbraakwerken.

Op een gegeven moment stelde de kraanbestuurder vast dat de werknemer van het tuinbouwbedrijf in de put lag waar ze aan het werk waren. Het slachtoffer werd door de hulpdiensten gereanimeerd en in kritieke toestand overgebracht naar het ziekenhuis. Daar overleed hij echter aan zijn verwondingen.

Onderzoek arbeidsauditoraat

Het arbeidsauditoraat stelde een technisch deskundige en een wetsarts aan om de omstandigheden van het ongeval te onderzoeken.

De technisch deskundige besloot dat het slachtoffer – die aan de rand van de put stond – moet zijn geraakt door de kraan toen de kraanbestuurder met relatief hoge snelheid een voor het slachtoffer onverwachte draaibeweging op hoofdhoogte in tegenwijzerzin maakte. Het ongeval had volgens de deskundige kunnen vermeden worden indien de kraanbestuurder een normale rotatiesnelheid had gehanteerd en oplettend was geweest.

Een sociaal inspecteur van de inspectiedienst Toezicht Welzijn op het Werk van de FOD WASO verbaliseerde voor verschillende inbreuken op de reglementering inzake welzijn op het werk. Zo had de kraanbestuurder volgens de sociaal inspecteur de graafkraan niet correct en veilig gebruikt, had hij hiervoor geen opleiding gevolgd zoals opgenomen in de handleiding van de graafkraan en had hij geen afgebakende veiligheidszone ingericht.

De arbeidsauditeur wees erop dat de firma in grond- en afbraakwerken geen afspraken met het slachtoffer had gemaakt omtrent de werkwijze op de werf. Er bestond ook geen risicoanalyse voor de werken, en er was geen communicatiesysteem voorzien waarmee de kraanbestuurder met het slachtoffer kon communiceren.

Tenlasteleggingen

Naar aanleiding van bovenvermelde feiten moesten twee beklaagden (de kraanbestuurder en tegelijk de zaakvoerder van de firma in grond- en afbraakwerken als eerste beklaagde, en de firma in grond- en afbraakwerken als tweede beklaagde) zich voor volgende tenlasteleggingen verantwoorden voor de correctionele rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge:

  • als aannemer geen zorg gedragen voor de veiligheid en gezondheid van andere personen
  • niet op de juiste wijze gebruik maken van machines
  • voertuigen en grondverzet- en materiaalverladingsmachines niet op de juiste wijze gebruiken
  • geen vorming voorzien voor bestuurders van grondverzetmachines
  • het niet duidelijk markeren van gevarenzones
  • onopzettelijke doding

Beoordeling rechtbank

Bij de beoordeling van de tenlasteleggingen hield de rechtbank onder andere rekening met volgende vaststellingen:

  • De firma in grond- en afbraakwerken (tweede beklaagde) was volgens het veiligheids- en gezondheidsplan van de werf en volgens de samenwerkingsovereenkomst met de hoofdaannemer, verplicht om een risicoanalyse voor de werken te maken, of minstens een toolboxmeeting (= kort periodiek werkoverleg) te organiseren voorafgaand aan de activiteiten. Het strafonderzoek wees uit dat de beklaagden géén risicoanalyse uitvoerden en ook geen toolboxmeeting hielden. Het overleg tussen de eerste beklaagde en het tuinbouwbedrijf had enkel betrekking op de manier waarop de werken vanuit technisch oogpunt moesten worden uitgevoerd. Er werd geen aandacht besteed aan het aspect veiligheid.

 

  • Uit het strafdossier blijkt ook dat de eerste beklaagde, als bestuurder van de graafkraan, een handleiding ontving waarin instructies stonden omtrent het bedienen van de kraan en de noodzakelijke oplettendheid voor andere personen die zich in de nabijheid bevinden. Het strafonderzoek wees echter uit dat de eerste beklaagde onvoldoende rekening heeft gehouden met deze gebruiksaanwijzingen. Het staat immers vast dat het slachtoffer tijdens een zwenkbeweging van de kraanarm werd getroffen door de bak aan die kraanarm. De aanwezigheid van het slachtoffer in het werkgebied van de kraan is volledig voor rekening van de eerste beklaagde, die aan het slachtoffer had gevraagd om het werkmateriaal ter hoogte van de rioolbuizen al klaar te zetten terwijl hij op datzelfde ogenblik het water uit de put voor de rioolbuizen zou wegscheppen.

          Daarenboven kan uit de feiten ook niet anders worden afgeleid dan dat er bij de eerste beklaagde een moment van onoplettendheid moet zijn geweest,            waardoor de bewegingen van het slachtoffer, en ook de meest actuele positie van het slachtoffer hem waren ontgaan. Nochtans schrijft de handleiding              van de graafmachine een zeer hoge graad van waakzaamheid voor. Het is dus duidelijk dat het overlijden van het slachtoffer zich niet had voorgedaan,            mocht de graafmachine op een volledig correcte manier bestuurd zijn geweest.

 

  • Bovenstaande onachtzaamheden hadden tot gevolg dat de eerste beklaagde, in de werkzone van de kraan, het slachtoffer raakte met de bak van de kraanarm. Als gevolg van die slag is het slachtoffer overleden. De rechtbank oordeelt dat deze bewezen onachtzaamheden in oorzakelijk verband staan met het overlijden van het slachtoffer. Beide beklaagden zijn op die manier dus schuldig aan onopzettelijke doding.

 

  • Het staat ook vast dat de beklaagden geen gevolg gaven aan de instructie in de handleiding rond het afbakenen van een goed gemarkeerde werk- of gevarenzone, maar deze tekortkoming staat volgens de rechtbank niet in oorzakelijk verband met het overlijden.

 

  • De wet bepaalt dat bestuurders en bedieners van voertuigen en machines voor grondverzetwerkzaamheden en materiaalverlading hiervoor speciaal moeten zijn opgeleid. De regelgeving verduidelijkt echter niet wat wel telt als een bijzondere opleiding en wat niet. Een schoolse opleiding kan, afhankelijk van de aard en inhoud ervan, volstaan als speciale, geschikte opleiding voor het werken met voertuigen en machines voor grondverzetwerkzaamheden. De rechtbank stelde vast dat de eerste beklaagde op school een opleiding volgde voor het bedienen van graafmachines. Zodoende sprak zij de beklaagden vrij voor de vierde tenlastelegging ‘geen vorming voorzien voor bestuurders van grondverzetmachines’.

Strafmaat

De rechtbank veroordeelde de eerste beklaagde tot een geldboete van 8.000 euro, waarvan de helft met uitstel voor een termijn van drie jaar. De tweede beklaagde werd veroordeeld tot een geldboete van 24.000 euro, waarvan de helft met uitstel voor een termijn van drie jaar.

Motivering strafmaat

De rechtbank hield bij het bepalen van de strafmaat onder meer rekening met volgende elementen:

  • De nalatigheden van de beklaagden hebben ertoe geleid dat het slachtoffer op jonge leeftijd en aan het begin van zijn professionele carrière het leven liet, terwijl dit nochtans vermeden had kunnen worden. Op die manier veroorzaakten de beklaagden een ernstig en onherstelbaar leed en verdriet bij de familie en de vrienden van het slachtoffer.
  • Het feit dat de beklaagden het overlijden van het slachtoffer niet hebben gewild en het getoonde berouw.
  • De rechtbank kiest ervoor om ook aan de eerste beklaagde enkel een geldboete op te leggen, en dus geen gevangenisstraf, om geen onnodige declassering teweeg te brengen bij een persoon die op zich geen criminele ingesteldheid heeft. Hij moet als ondernemer wel beseffen en begrijpen dat arbeidsveiligheid uitermate belangrijk is, dat daarin geïnvesteerd moet worden en dat daarop zeker niet bespaard kan worden (noch qua tijd, noch qua financiële middelen die daarin worden geïnvesteerd). Vandaar ook de bewuste keuze van de rechtbank voor een uitsluitend financiële sanctie.

Schadevergoeding aan burgerlijke partijen

De ouders, de stiefvader en de broer van het slachtoffer stelden zich burgerlijke partij.

De beklaagden moeten aan deze burgerlijke partijen in totaal een schadevergoeding van 60.561,13 euro betalen.

De verzekeraar burgerlijke aansprakelijkheid van de tweede beklaagde werd veroordeeld om hiervoor dekking te verlenen.