17/10/2024

De rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Ieper heeft een beklaagde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar wegens opzettelijke brandstichting in het huis van zijn broer en drugsbezit. De beklaagde – die dit jaar ook al werd veroordeeld wegens het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval – moet onder andere ook een totale schadevergoeding van 397.721,68 euro betalen.

Feiten

Op 3 mei 2024 werd de politie van PZ Polder omstreeks 9.22u opgeroepen voor een woningbrand, die vermoedelijk met opzet was aangestoken. Bij hun aankomst stond de woning reeds volledig in lichterlaaie. Buurtbewoners getuigden dat zij een man vanuit de getroffen woning zagen weglopen met een witte plastic tas. De man riep dat het niet nodig was om de brandweer te bellen. Hij werd herkend als de beklaagde. De getroffen woning behoorde toe aan de broer van de beklaagde, die op het moment van de feiten niet thuis was.

De beklaagde werd in zijn eigen woning, samen met een andere man, gearresteerd. Tijdens de fouillering van de beklaagde werd een hoeveelheid flakka en een rookpijpje aangetroffen. Ook in zijn woning vond men diverse zaken die wezen op het gebruik van verdovende middelen.

Beide mannen werden na hun arrestatie verhoord. De ene man verklaarde dat hij een vriend van de beklaagde was. Hij was naar het huis van de beklaagde getrokken, maar merkte dat hij niet thuis was. Toen de beklaagde even later wel aan zijn woning toekwam, had hij volgens zijn vriend een brander en een pijp in zijn handen. De man verklaarde zelf niks over een brandstichting te weten, en wist ook niet waarom de politie was toegekomen en hem samen met de beklaagde had gearresteerd.

Bij zijn ondervraging verklaarde de beklaagde dat hij geen verdovende middelen gebruikt. Hij was naar het huis van zijn broer getrokken, en via een schuifdeur naar binnen gegaan. Hij merkte in de woning rookontwikkeling op die vermoedelijk uit de keuken kwam. Toen hij de rook zag, is hij via de achterkant van de woning naar buiten gegaan. Hij ontkende dat hij een bunsenbrander droeg en had geen idee van waar de schroeivlekken op de houten garage kwamen.

Een dag later – op 4 mei 2024 – werd de beklaagde voorgeleid voor de onderzoeksrechter. Hij wijzigde zijn verklaring, en erkende dat hij het huis van zijn broer in brand had gestoken en daar plezier aan beleefde. Hij wist niet meer hoe hij de brand had gesticht. Nadat hij werd geconfronteerd met de verklaring van zijn vriend, verklaarde hij dat hij een bunsenbrander moet hebben gebruikt. Tijdens een tweede huiszoeking in zijn woning werden een gasbrander (metaal met zwart), butaangas en een aansteker in beslag genomen. De beklaagde werd door de onderzoeksrechter aangehouden en bevindt zich sindsdien in voorlopige hechtenis.

Tijdens een derde ondervraging vertelde de beklaagde over zijn druggebruik en de hallucinaties en waanideeën die hiermee gepaard gaan. Hij zei onder andere dat hij zich op die momenten oppermachtig voelt, uit zijn lichaam kan treden en via zijn geest mensen kan aansturen. Tijdens zo een hallucinatie zou hij zijn broer hebben gezien, waarna hij naar diens huis trok. Daar begon hij de branden aan te steken.

De broer van de beklaagde verklaarde dat ze al 12 jaar geen onderling contact meer hadden.

Verslag branddeskundige en psychiatrisch onderzoek

In zijn verslag van 4 mei 2024 besloot de branddeskundige dat er zonder twijfel sprake was van opzettelijke brandstichting op drie verschillende plaatsen in de woning: de zithoek vooraan, de keuken en de houten wand van de garage achteraan. De branden werden intentioneel aangestoken om maximale schade te veroorzaken.

De beklaagde werd psychiatrisch onderzocht. Daaruit bleek dat hij niet aan een geestesstoornis lijdt die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast.

Tenlasteleggingen

De beklaagde moest zich voor de rechtbank verantwoorden voor opzettelijke brandstichting van een onroerend goed en het bezit van drugs (met name 6,41 g flakka).

Op basis van de feiten, het onderzoek en de diverse verklaringen achtte de rechtbank de tenlasteleggingen bewezen. De rechtbank ging dan ook niet in op de vordering van het openbaar ministerie om een college van deskundigen aan te stellen.

Strafmaat

De rechtbank heeft de beklaagde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar.

Aan de burgerlijke partijen (zijn broer en een verzekeringsmaatschappij) moet hij een totale schadevergoeding van 397.721,68 euro, een morele schadevergoeding van 5.000 euro en een totale rechtsplegingsvergoeding van 12.150 euro betalen.

Motivering rechtbank

Bij het bepalen van de strafmaat hield de rechtbank rekening met de volgende concrete elementen:

  • De ernst van de feiten, die getuigen van een zeer gevaarlijke ingesteldheid in hoofde van de beklaagde. De beklaagde vertoont daarbij een absoluut gebrek aan schaamte en schuldbesef, en geeft blijk van een antisociale persoonlijkheid en een verregaande normvervaging. De beklaagde vertoont ook absoluut geen eerbied voor sociale, morele en economische waarden, in het bijzonder andermans eigendom.
  • Het verslag van de aangestelde deskundige psychiater waaruit blijkt dat de beklaagde niet lijdt aan een geestesstoornis die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden tenietdoet of ernstig aantast. Het risico op criminaliteit is volgens de deskundige hoog, waarbij het stoppen met middelenmisbruik dit risico kan beperken.
  • Het ongunstige strafverleden van de beklaagde, met reeds 9 veroordelingen door de politierechtbank en 5 veroordelingen door de correctionele rechtbank. Bovendien werd de beklaagde amper twee weken voor de brandstichting nog veroordeeld door de politierechtbank van Veurne wegens het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval onder invloed van drugs. De beklaagde heeft hieruit klaarblijkelijk geen lessen getrokken en is hardleers.