De rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, heeft een schrijver vrijgesproken voor onder andere negationisme en het aanzetten tot haat en geweld jegens leden van de Joodse gemeenschap. De rechtbank erkent dat bepaalde leden van de Joodse gemeenschap mogelijks aanstoot konden nemen aan sommige zinnen in enkele columns, maar benadrukt dat de meningsuitingen van de auteur beschermd worden door het recht op vrije meningsuiting zoals opgenomen in artikel 10 EVRM en artikel 19 van de Belgische Grondwet. Deze vrijheid van meningsuiting vormt één van de essentiële pijlers in onze democratische samenleving.
Feiten
Sinds het uitbreken van de oorlog tussen Israël en Hamas (7 oktober 2023) schreef de beklaagde in het tijdschrift Humo meerdere columns, waarbij hij meningen uitte in verband met deze oorlog en de rol van de Joodse gemeenschap.
Volgens vzw Joods Informatie en Documentatiecentrum (JID) zouden deze columns citaten bevatten die wijzen op antisemitisch gedrag, het willen aanzetten tot geweld jegens Joden en het minimaliseren van de Holocaust. De beklaagde zou volgens hen ook duidelijk willen maken dat de Joden verantwoordelijk zijn voor het conflict, en hij zou daarbij de Holocaust met het Israëlisch-Palestijns conflict vergelijken. Via een zelf uitgevonden personage Guggenheimer zou de schrijver ook een rechtstreekse link willen leggen tussen de gebeurtenissen in Israël en het Joodse geloof.
Zo wees de vzw JID onder andere naar de column van 4 augustus 2024. Daarin schreef de beklaagde “dat ik iedere Jood die ik tegenkom een puntig mes los door de keel wil rammen”. De beklaagde zou volgens hen mededader zijn aan de daarop volgende antisemitische uitspraken op sociale media waarbij werd opgeroepen tot haat en geweld tegen de Joden.
Naar aanleiding van deze en eerdere columns werd de schrijver op 7 oktober 2024 rechtstreeks gedagvaard door vzw JID en een tweede dagende partij in persoon. Er werd een schadevergoeding van 7.910 euro geëist, zijnde 1 eurocent per lezer van de Humo-column (volgens de website DPG bereikt Humo 791.000 lezers).
Tenlasteleggingen
De schrijver werden volgende feiten ten laste gelegd:
- Negationisme; meer bepaald door de Holocaust schromelijk te minimaliseren in de Humo-columns van 13 december 2023 en 27 mei 2024, en anderen daartoe aan te sporen in de Humo-column van 4 augustus 2024.
- Aanzetten tot haat en geweld jegens leden van de Joodse gemeenschap; meer bepaald in de Humo-columns van 1 november 2023, 8 november 2023, 7 december 2023, 13 december 2023, 27 mei 2024, 3 juni 2024 en 4 augustus 2024, en in zijn interview in Gazet van Antwerpen van 6 augustus 2024.
- Het verspreiden van denkbeelden die zijn gegrond op rassuperioriteit of rassenhaat; meer bepaald leden van de Joodse gemeenschap in de Humo-columns van 1 november 2023, 8 november 2023, 7 december 2023, 13 december 2023, 27 mei 2024, 3 juni 2024 en 4 augustus 2024, en in zijn interview in Gazet van Antwerpen van 6 augustus 2024.
- Het beledigen van een persoon door geschriften;
Vordering tweede dagende partij als onontvankelijk afgewezen
De rechtbank oordeelde dat de tweede dagende partij geen slachtoffer was met een rechtstreeks individueel en persoonlijk belang in deze zaak. De tweede dagende partij stelde ook geen eigen concrete cijfermatige schadevordering in lastens de beklaagde en had geen voorafgaandelijke klacht ingediend wegens het beledigen van een persoon in geschriften. De vordering van de tweede dagende partij werd daarom als onontvankelijk afgewezen.
Openbaar ministerie vordert vrijspraak
Het openbaar ministerie sloot zich op de zitting van 4 februari 2025 niet aan bij de strafvordering die de dagende partijen hadden ingesteld. Het openbaar ministerie vorderde de vrijspraak van de beklaagde voor de hem ten laste gelegde misdrijven.
Verweer beklaagde
Het verweer van de beklaagde dat alleen het Hof van Assisen voor drukpersmisdrijven is bevoegd, werd verworpen. Drukpersmisdrijven die zijn ingegeven door racisme of negationisme vallen onder de bevoegdheid van de correctionele rechtbank.
De beklaagde ontkende de tenlasteleggingen. Hij beriep zich op het recht op vrijheid van meningsuiting. Hij benadrukte een schrijver te zijn van romans, columns en satire die nooit het vereiste strafbaar opzet had om bovenstaande misdrijven te plegen. Hij beklemtoonde ook geen antisemiet en geen racist te zijn. Hij wou louter onder de vorm van satire kritiek uiten in verband met de oorlog tussen Israël en Hamas.
Vonnis rechtbank van eerste aanleg
De rechtbank heeft de strafvordering voor het misdrijf beledigingen in geschrifte afgewezen als onontvankelijk.
De rechtbank heeft de beklaagde voor het overige vrijgesproken voor alle tenlasteleggingen.
Motivering rechtbank
Bij haar beslissing hield de rechtbank onder andere rekening met volgende elementen:
- Uit de voorgelegde stukken blijkt dat de beklaagde meermaals zijn eigen mening uit over de Joodse gemeenschap en het huidige conflict tussen Hamas en Israël, waarbij deze meningsuitingen vaak sterk polemisch en stuitend zijn. De rechtbank kan aannemen dat bepaalde leden van de Joodse gemeenschap zich daardoor geviseerd voelen en daaraan aanstoot nemen.
- De rechtbank benadrukt evenwel dat de meningsuitingen van de beklaagde - een gekende auteur van romans die ook algemeen bekend staat om zijn satire en provocerende schrijfstijl - beschermd worden door het recht op vrije meningsuiting zoals opgenomen in artikel 10 EVRM en artikel 19 van de Belgische Grondwet. Deze vrijheid van meningsuiting vormt één van de essentiële pijlers in onze democratische samenleving. In deze vrijheid passen geschreven standpunten of meningsuitingen die schofferen, provoceren of zelfs kwetsend kunnen zijn.
- Artikel 10 §2 EVRM voorziet in drie cumulatieve toetsingscriteria die het recht op vrije meningsuiting kunnen beperken: een legaliteitsvoorwaarde, een legitimiteitsvoorwaarde en een noodzakelijkheidsvoorwaarde. Een beperking op de expressievrijheid moet in elk geval ingegeven zijn door een zogenaamde dwingende maatschappelijke behoefte, die evenredig en pertinent moet zijn in verhouding tot het wettelijk nagestreefde doel. De rechtbank oordeelt dat er in deze zaak geen sprake is van een dwingende maatschappelijke behoefte om de vrijheid van meningsuiting van de beklaagde te beperken of om de door de beklaagde geschreven columns strafrechtelijk te beteugelen.
- De rechtbank oordeelt verder dat de scherpe, kritische en polemische schrijfwijze van de beklaagde in de geïsoleerde gehekelde citaten van de diverse columns geen strafbare gedragingen inhouden. Deze teksten moeten in het geheel van de column gelezen worden, waardoor deze een andere inhoud en betekenis krijgen. Uit de teksten blijkt ook niet dat de beklaagde heeft willen aanzetten tot haat en geweld tegen leden van de Joodse Gemeenschap, of dat hij de Holocaust schromelijk heeft willen minimaliseren. Hij heeft alleen een opiniestuk of een waardeoordeel op zijn gekende schrijfstijl willen weergeven.
- Er is ook geen enkele aanwijzing of bewijs dat de beklaagde mededader of medeplichtige zou zijn aan eventuele strafbare feiten gepleegd door derden als reactie op zijn columns.