28/11/2024

De rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen afdeling Gent heeft een ouder koppel veroordeeld wegens poging tot oplichting. Beide beklaagden bleven volhouden dat er op hun appartement was ingebroken waarbij verschillende objecten waren beschadigd. Uit talrijke elementen bleek echter dat dit niet het geval was. Via een valse aangifte probeerden zij om schadevergoedingen te ontvangen van hun verzekeringsmaatschappij.

Feiten

In de nacht van 11 op 12 september 2023 verwittigde een ouder koppel de politie: ze vertelden dat er in hun appartement was ingebroken, waarbij diverse objecten werden beschadigd. De politiediensten stelden bij hun aankomst echter snel vast dat verschillende elementen in de verklaringen van het koppel moeilijk konden kloppen. Niettemin bleven beiden vasthouden aan hun versie van de feiten en dienden zij een aangifte van ‘schade wegens inbraak’ in bij hun verzekeringsmaatschappij.

Op 20 oktober 2023 legde de verzekeringsmaatschappij een klacht met burgerlijke partijstelling neer wegens oplichting.

Tenlasteleggingen

De twee beklaagden moesten zich voor de rechtbank verantwoorden voor poging tot oplichting van hun verzekeringsmaatschappij.

Op de zitting van 24 oktober 2024 bleven beide beklaagden volhouden dat de inbraak had plaatsgevonden en ontkenden ze hun verzekeringsmaatschappij te hebben willen oplichten. Echter konden zij geen zinnige uitleg geven aan de vele tegenstrijdigheden die in het onderzoek naar boven waren gekomen.

Beoordeling rechtbank

De rechtbank oordeelde de poging tot oplichting bewezen. Daarvoor baseerde de rechtbank zich onder andere op volgende elementen:

  • De politieagenten stelden ter plaatse onmiddellijk abnormaliteiten vast, waardoor zij ervan uitgingen dat de inbraak in scène was gezet.
  • Na de inbraak waren verschillende beschadigingen afgedekt door tafellakens of dekens. Niettemin wisten de beklaagden precies waar er beschadigingen waren, hoewel ze op de zitting van 24 oktober 2024 expliciet verklaarden dat zij niks hadden aangeraakt vooraleer de politie ter plaatse was.
  • De slotenmaker verklaarde dat het onmogelijk was om het appartement te betreden zonder een sleutel of zonder braak op het slot te plegen. Bij het uittesten, kon de politie de sleutel niet uit het slot duwen.
  • De geheel onlogische en ongeloofwaardige suggestie van de beklaagden dat de daders hen én medebewoners van het appartemensgebouw zouden hebben verdoofd (met fysieke klachten als prikkende ogen, een penetrante geur en een abnormaal dorstgevoel tot gevolg). Bovendien is deze verklaring in tegenstrijd met de bewering dat de eerste beklaagde wakker werd op het ogenblik dat de daders het pand verlieten.
  • De beklaagden hadden diverse personen benaderd om een ondersteunende verklaring rond de inbraak af te leggen.
  • De eerste beklaagde linkte de feiten aan een persoon die hij in de nacht van 6 januari 2023 aan zijn woning had gezien en die nadien in een witte Mercedes vertrok. Uit de ANPR-bevraging bleek echter dat geen enkel voertuig hiervoor in aanmerking kwam. Ook op het tijdstip van de inbraak bevond een dergelijk voertuig zich niet in de buurt van het appartement.
  • De bewering van de beklaagden dat het om een wraakactie ging. Nochtans werd geen enkel stuk van emotionele waarde beschadigd en waren alle beschadigingen overigens op een voor de beklaagden bereikbare hoogte toegebracht. Voor de rechtbank is dit motief geheel ongeloofwaardig en onlogisch, en geenszins te verzoenen met een inbraak.
  • Het feit dat het alarmtoestel - dat zich aan de binnenzijde van het appartement bevond – uit de stekker werd getrokken én onklaar was gemaakt door het snoer door te knippen. Dit terwijl het alarm bij het betreden van het appartement alleszins niet was afgegaan.
  • De bijkomende laattijdige aangifte van schade aan de gemeenschappelijke buitendeur, waarbij werd vastgesteld dat de schade zich aan de verkeerde kant van de deur bevond én deze meer dan vermoedelijk niet aanwezig was geweest na de feiten.
  • De eerste beklaagde verklaarde aan een psychologe (aangesteld door zijn verzekeraar) dat hij getraumatiseerd was door het zien van een inbreker met gebalde vuisten. Tegenover de politiediensten had hij dit echter nooit gemeld.   
  • Het verleden van de eerste beklaagde, waaruit bleek dat hij in 2018 werd uitgesloten van zijn omniumverzekering wegens de aangifte van een groot aantal schadegevallen en een expliciet vermoeden van fraude.
  • De vaststelling dat de beklaagden in april 2021 hun verzekeringspolis lieten uitbreiden: zo zou ook alles wat vast zat aan de muren (bv. behangpapier en keukenkasten) verzekerd zijn.

Strafmaat

De rechtbank veroordeelde beide beklaagden telkens tot een gevangenisstraf van 4 maanden en een geldboete van 400 euro, beiden met uitstel voor een termijn van 3 jaar.

Beide beklaagden moeten ook een schadevergoeding van 251 euro en een rechtsplegingvergoeding van 225 euro betalen aan hun verzekeringsmaatschappij.

Motivering rechtbank

Bij het bepalen van de strafmaat hield de rechtbank onder andere rekening met de volgende elementen:

  • De feiten van oplichting zijn zeer ernstig en getuigen van een absolute normvervaging en een bedrieglijke ingesteldheid. De beklaagden dienen te beseffen dat hun gedrag volstrekt ontoelaatbaar is.
  • Het feit dat beide beklaagden de tenlasteleggingen bleven ontkennen, ondanks de vele ongerijmdheden. Hierdoor was er geen sprake van enig doorleefd schuldinzicht.
  • Het blanco strafverleden van beide beklaagden.