De rechtbank heeft vandaag een omvangrijk vonnis uitgesproken in een zaak van fraude met zonnepaneelinstallaties. Het gaat om valsheid in geschriften, valsheid in informatica, informaticabedrog, inbreuken op het energiedecreet en oplichting door een installateur en twee keurders. De gedagvaarde feiten nemen aanvang in 2009, in totaal gaat het over meer dan 250 installaties.
Van een aantal keuringsverslagen betwistte de installateur niet dat ze vals waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat veel meer verslagen vals zijn. Van een minderheid van de verslagen werd geoordeeld dat niet bewezen is dat ze vals zijn. De rechtbank heeft om de tenlasteleggingen te beoordelen onder andere de authenticiteit van de (keurings)documenten nagegaan, door handschriften te vergelijken, nummering, data, luchtfoto’s en omstandigheden.
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de rechtbank ernstig. Valsheid gepleegd in een groot aantal keuringsverslagen brengt het vertrouwen in het systeem van keuring in het gedrang. Ze werden gepleegd om op een onrechtmatige manier minimumsteun (en dus geld van de gemeenschap) te bekomen.
Het ging vooral om installaties eigendom van klanten van de installateur, maar ook om installaties eigendom van de installateur zelf. Het ging voor de installateur dus ook om eigen rechtstreeks geldgewin via onterechte minimumsteun.
Het gaat bovendien deels ook om grote installaties, wat leidt tot een veel groter bedrag aan illegaal bekomen minimumsteun dan bij kleine installaties.
De twee betrokken keurders hebben volgens de rechtbank de essentie van hun job geschonden door valse verslagen op te stellen. De keuring heeft op zich een louter veiligheids-technische doelstelling. Maar als gevolg van een keuze van de Vlaamse wetgever is de keuringsdatum ook gebruikt in het kader van de regeling voor de minimumsteun. De keurders kregen in dit kader dus een belangrijke taak maar die hebben zij verloochend.
Bovendien is door de gepleegde valsheden onduidelijk of de betrokken installaties ooit veiligheids-technisch zijn onderzocht. Indien niet, dan heeft dit uiteraard mogelijke implicaties voor de veiligheid van de installaties.
Fluvius heeft zich als burgerlijke partij gesteld in deze zaak, onder andere een vergoeding te krijgen voor de uitbetaalde minimumsteun. Deze steun is volgens de rechtbank inderdaad onterecht betaald in zoverre de eindgebruiker enkel over een vals keuringsverslag beschikte.
Redelijke termijn
In dit dossier met feiten die aanvang nemen ruim 15 jaar terug in de tijd, heeft de rechtbank de redelijke termijn getoetst. De redelijke termijn loopt vanaf dat beklaagden verontrust werden, in mei 2015. Het vonnis wordt vandaag meer dan 10 jaar later uitgesproken. Niettegenstaande het gaat om complexe onderzoeken over een zeer groot aantal keuringsverslagen en bijhorende installaties, wat veel tijd heeft gekost, oordeelt de rechtbank dat gelet op het totale tijdsverloop de redelijke termijn wel degelijk ernstig is overschreden. Echter, de overschrijding van de termijn heeft in deze zaak niet geleid tot schending van de rechten van verdediging, de overschrijding heeft hier ook niet geleid tot onontvankelijkheid of verval van de strafvordering.
De rechtbank is wel van oordeel dat de ernstige overschrijding van de redelijke termijn – ondanks de ernst van de feiten – voor elke beklaagde ertoe leidt dat enkel de eenvoudige schuldigverklaring wordt uitgesproken.
Wegens de overschrijding van de redelijke termijn legt de rechtbank ook geen bestuurdersverbod op.
Mocht de redelijke termijn niet zijn overschreden, dan zouden er aan beklaagden C.M., P.M. en J.G. telkens een gevangenisstraf en een geldboete zijn opgelegd en voor C.M. bovendien een langdurig bestuurdersverbod. Voor M. bv en M.T. bv zouden geldboetes zijn opgelegd.
Schadevergoedingen voor de eigenaars van de PV-installaties
Diverse eigenaars van installaties stelden zich burgerlijke partij en vroegen een schadevergoeding van de installateur en de betrokken keurder.
Het algemeen rechtsbeginsel dat bedrog alles aantast (in het Latijn “fraus omnia corrumpit”) leidt er toe dat het bedrog voor de dader van dat bedrog geen voordeel mag opleveren.
Wanneer aangetoond is dat de eigenaar van een installatie er zich van bewust was dat
-
er een vals keuringsverslag was opgesteld
-
en/of een valse keuringsdatum was meegedeeld aan de VREG en/of Infrax
-
en/of een gemanipuleerde meterstand werd meegedeeld,
dan heeft die eigenaar opzettelijk een gemeenschappelijke fout begaan met de eigenlijke dader van het betrokken misdrijf. De betrokken eigenaar heeft in die omstandigheden volgens de rechtbank geen recht op vergoeding van enige schade veroorzaakt door het misdrijf.
Dat geldt in het bijzonder ook voor de minimumsteun ontvangen door die eigenaar. Het doel van het bedrog was om die minimumsteun aan de eigenaar te laten toekomen. Om de gevolgen van het bedrog echt ongedaan te maken, moet ervoor worden gezorgd dat de eigenaar die minimumsteun niet (deels) behoudt, ook niet onrechtstreeks via een schadevergoeding.
Voor een aantal eigenaars heeft de rechtbank vastgesteld dat ze als gevolg van dit algemeen rechtsbeginsel geen recht hebben op een schadevergoeding. Dit is bijvoorbeeld zo in gevallen waar de rechtbank oordeelt dat de eigenaar wist welke datum belangrijk was om de minimumsteun te krijgen en uit luchtfoto’s blijkt dat dat zonnepanelen pas geruime tijd na die datum geplaatst zijn.
Voor de vorderingen van diverse andere eigenaars heeft de rechtbank gevraagd dat er verder standpunt zou worden ingenomen over de vraag of de eigenaar recht heeft op een vergoeding. De rechtbank had daarbij ook nog andere vragen over de berekening van de gevraagde schadevergoeding.
De rechtbank heropent daarom de debatten op de zitting 24 oktober 2025 om de betrokken partijen verder standpunt te laten innemen over deze vragen.
Schadevergoedingen voor Fluvius, Vinçotte en de VNR
Fluvius, keuringsinstantie Vinçotte en de Vlaams nutsregulator (vroegere VREG) krijgen in totaal meer dan 1.8 miljoen euro aan schadevergoedingen.
Beklaagden C.M., M. bv en J.G. zijn voor de betrokken bewezen feiten van de tenlasteleggingen in zaak 1 en 2 samen hoofdelijk gehouden tot het betalen van een provisionele vergoeding van 1.402.032 euro aan Fluvius.
Beklaagden C.M., M. bv en P.M. zijn daarbovenop hoofdelijk gehouden tot het betalen van een provisionele vergoeding van 195.391 euro aan Fluvius.
Daarbovenop zijn beklaagden C.M. en M. bv hoofdelijk gehouden tot het betalen van een provisionele vergoeding van 215.359 euro aan Fluvius.
Beklaagde P.M. moet bijkomend nog een vergoeding van 5.950 euro provisioneel aan Fluvius betalen.
Ook keuringsinstantie Vinçotte en de Vlaamse nutsregulator krijgen schadevergoedingen toegewezen voor een totaal van 5.900 euro.
Noot: “de redelijke termijn”
Het recht op berechting binnen een redelijke termijn is fundamenteel voor een eerlijk proces. Dat beginsel is verankerd in artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 14.3.c van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). Beide bepalingen beschermen personen tegen een langdurige onzekerheid over de uitkomst van een tegen hen ingestelde strafvervolging.
Het startpunt voor de beoordeling van de redelijke termijn is niet het moment waarop de feiten zich voordeden, maar het ogenblik waarop de betrokkene voor het eerst het voorwerp wordt van een strafrechtelijke beschuldiging. Dat kan zijn wanneer hij formeel in verdenking wordt gesteld, of wanneer hij door kennisname van een onderzoeksdaad onder de dreiging van een vervolging komt te staan en zich daardoor genoodzaakt ziet zich te verdedigen.
De redelijkheid van de termijn wordt in elke zaak afzonderlijk beoordeeld. Daarbij houdt de rechter rekening met verschillende factoren:
- de complexiteit van de zaak,
- de houding van de gerechtelijke overheden,
- de houding van de betrokkene, en
- het persoonlijk belang van de zaak voor de betrokkene.
De rechter moet de procedure als geheel in ogenschouw nemen. Ook in eenvoudige zaken moet de redelijke termijn worden gerespecteerd. Juist omdat de feiten eenvoudig zijn, wordt sneller aangenomen dat de termijn is overschreden. Tegelijk sluit het eenvoudige karakter van een zaak niet uit dat de psychische impact op de betrokkene aanzienlijk is — een belangrijk element in de beoordeling.
Wanneer de redelijke termijn is overschreden, beschikt de rechter over verschillende mogelijkheden, afhankelijk van de ernst van de overschrijding:
- een schuldigverklaring zonder oplegging van straf,
- het opleggen van een lagere straf dan het wettelijk minimum, of
- in uitzonderlijke gevallen: het vervallen van de strafvordering.
De keuze tussen deze gevolgen berust bij de rechter, die daarbij rekening houdt met de ernst van de overschrijding en de concrete omstandigheden van de zaak. Bij een schuldigverklaring zonder straf blijft een veroordeling tot gerechtskosten en eventueel tot teruggave mogelijk.